Nieuw financieringsstelsel kinderopvang

Plaatsingsovereenkomst en vergoeding naar kinderopvangorganisatie
De ouder sluit een contract af met de kinderopvangorganisatie voor het afnemen van kinderopvang, de zogenoemde plaatsingsovereenkomst. Na het sluiten van de plaatsingsovereenkomst, dient de ouder in te stemmen met de aanvraag van de vergoeding kinderopvang. De kinderopvangorganisatie doet deze aanvraag bij de uitvoerder. De ouder verklaart met de instemming expliciet dat deze op dat moment voldoet aan de voorwaarden, waarvan het voldoen aan de arbeidseis de belangrijkste is.

Inkomensonafhankelijke, geringe ouderbijdrage
De ouder ontvangt niet langer een hoge vergoeding van de overheid om daarmee de rekening van de kinderopvangorganisatie te voldoen, maar betaalt enkel een ouderbijdrage aan de kinderopvangorganisatie. Deze ouderbijdrage is gelijk aan 4% van het uurtarief tot ten hoogste de maximumuurprijs, vermenigvuldigd met het overeengekomen aantal uren opvang per maand. Het inkomen speelt geen rol meer bij het bepalen van de hoogte van de ouderbijdrage. Wanneer het werkelijke tarief van de opvang hoger is dan de maximumuurprijs (waar de vergoeding kinderopvang op gebaseerd is), betaalt de ouder dit verschil zelf rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. Kosten voor aanvullende diensten die de kinderopvangorganisatie aanbiedt, zoals warme maaltijden, betaalt de ouder ook rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. 

Arbeidseis blijft
Voor de toekenning van de vergoeding kinderopvang is het van belang dat de ouder voldoet aan de voorwaarden, waaronder de arbeidseis. De arbeidseis komt overeen met de arbeidseis in de huidige kinderopvangtoeslag. Dat betekent dat de ouder betaalde arbeid moet verrichten (in loondienst of als zelfstandige), zich voorbereidt op betaalde arbeid (traject van werk naar werk, een opleiding of een inburgeringscursus) of als gevolg van detentie of langdurige zorg is uitgesloten van deelname aan het arbeidsproces.

Geen terugvordering
Een belangrijk verschil met het huidige stelsel is dat een eenmaal toegekende vergoeding kinderopvang niet bij de ouder wordt teruggevorderd. Als een ouder bijvoorbeeld stopt met werken heeft dat alleen gevolgen voor het recht op de vergoeding kinderopvang naar de toekomst toe.

Grondslag inkomen verdwijnt
Om het stelsel eenvoudiger te maken verdwijnt de grondslag inkomen. Dat betekent dat het inkomen van ouders straks geen rol speelt bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding kinderopvang. Hierdoor is het ook mogelijk om het partnerbegrip voor de toets op de arbeidseis te vereenvoudigen. In de huidige, inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag geldt het partnerbegrip uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR). In dat partnerbegrip wordt uitgegaan van de financiële verantwoordelijkheid voor het kind. In het nieuwe stelsel zal sprake zijn van een zogenoemd ‘ouderbegrip’. Voor de toets op de arbeidseis wordt uitgegaan van de ouder(s) van het desbetreffende kind volgens de Basisregistratie Personen (BRP). Indien de ouders van een kind op hetzelfde adres wonen, geldt de arbeidseis voor beide ouders. Anders geldt de arbeidseis alleen voor de ouder bij wie het kind volgens de BRP inwoont en voor wie de vergoeding kinderopvang wordt aangevraagd. 

Mogelijke personeelstekorten en aanvullende maatregelen
Zoals bij elke grote herziening is de overgang naar een nieuw stelsel complex en niet zonder gevolgen. Naast de duidelijke voordelen heeft het kabinet ook oog voor de risico’s. Deze kunnen zich met name in de overgangsperiode voordoen. De overgang naar het nieuwe stelsel leidt vrijwel zeker tot een stijging van de vraag naar kinderopvang. Wanneer het aanbod de extra vraag niet kan bijbenen, kan dit leiden tot prijsstijgingen en wachtlijsten. Als de prijzen stijgen, heeft dat met name gevolgen voor huishoudens met een laag inkomen. Zij hebben nu vaak al recht op het maximale vergoedingspercentage voor kinderopvangtoeslag. En daardoor profiteren zij niet van het nieuwe, hoge algemene vergoedingspercentage.

Het kabinet is zich hiervan bewust. Het verkent de komende periode mogelijke aanvullende maatregelen om nadelige gevolgen te beperken. Het kijkt daarbij onder meer naar de rol van gemeentelijk kinderopvangbeleid, het voorkomen van grote prijsstijgingen en het tegengaan van personeelstekorten. Het kabinet beslist op zijn vroegst volgend voorjaar over eventuele aanvullende maatregelen.

a2hs_explain
a2hs_tap
a2hs_then